PDF Opties

Financiële kaders en uitgangspunten begroting 2026-2029

  • De ontwikkeling van de loonkosten van de gemeenteambtenaren volgt de cao. De nieuwe cao loopt van 1 april 2025 tot en met 31 maart 2027. De gemiddelde stijging van de loonsom komt uit op 1,95% voor 2025. De uitwerking van de cao inclusief de pensioenpremies valt iets lager uit dan was begroot voor 2025 en 2026. De cao-verhoging kan voldoende worden opgevangen binnen de beschikbare middelen van de begroting. In de loonkostenbegroting 2025 was rekening gehouden met een stijging van 3% voor cao en werkgeverspremies.

  • De personeelsformatie is gebaseerd op de situatie per 1 april 2025, inclusief besluitvorming Voorjaarsnota 2025. De ambtelijke functies begroten we tegen de functionele schaal met een anciënniteit van trede 9.

  • De domeinen geven per team aan hoe de personeelskosten moeten worden verdeeld over de programma's en beleidsvelden (procentuele verdeling), tenzij er sprake is van tijdschrijven. Een belangrijk onderscheid hierbij is de verdeling tussen overhead- en lijnfuncties. De overheadkosten worden uitgedrukt in een percentage van de loonsom van de lijnafdelingen. Dit percentage wordt gehanteerd bij de toerekening van overheadkosten aan investeringen, grondexploitaties en projecten (anterieure overeenkomsten) en kostendekkende lokale heffingen. Aan producten waar de buitendienst voornamelijk aan werkt (riool, afval) is de overheadopslag 53%. Voor de overige leges is de overheadopslag 64%.

  • Het aantal subsidies en de samenstelling ervan baseren we op het betreffende subsidiebeleid. Hierbij zijn de indexen van het Centraal Planbureau (CPB) bepalend, zoals vermeld in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2025. Dit betekent dat we vasthouden aan een combinatie van 70% loonvoet in de sector overheid en 30% prijs van materiële overheidsconsumptie (IMOC). Als instellingen zelf een hogere cao-ontwikkeling hebben, volgt er geen aanvullende compensatie. Ook wordt een tekort aan indexatie niet achteraf gecompenseerd

  • Voor de materiële uitgaven op prijsgevoelige exploitatiebudgetten, die bestaan uit de aanschaf van goederen en de levering van diensten (zoals energiekosten, kantoorartikelen, accountantsdiensten, onderhoud aan gebouwen en infrastructuur, schoonmaak en softwarelicenties), baseren we de indexering op de verwachtingen van het Centraal Planbureau (CPB), zoals vermeld in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2025, Prijs netto materiële overheidsconsumptie (IMOC). We reserveren het bedrag voor prijsstijgingen op één verzamelbudget binnen het overzicht van algemene dekkingsmiddelen (centrale stelpost LPO). Als prijsstijgingen contractueel zijn vastgelegd, verhogen we het betreffende budget met dekking vanuit het verzamelbudget.

  • De indexering van de zorguitgaven voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en jeugdzorg zijn gebaseerd op de OVA-index (Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling) zoals contractueel vastgelegd. Dit betekent dat de budgetten voor deze zorguitgaven jaarlijks worden aangepast aan de hand van de verwachte loon- en prijsontwikkelingen in de publieke sector. Door deze indexering kunnen we ervoor zorgen dat de financiering van Wmo en jeugdzorg blijft aansluiten bij de actuele kostenontwikkelingen, waardoor de kwaliteit en continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft. Voor de indexatie van het volume van jeugd is aangesloten bij de ontwikkelingen van de verwachte reële groei van de totale netto zorguitgaven van het Centraal Planbureau (CPB), zoals vermeld in het Centraal Economisch Plan (CEP) 2025.

  • Voor de leges, afvalstoffen- en rioolheffing geldt het criterium van 100% kostendekkendheid. Dit betekent dat er niet meer mag worden geheven dan de begrote kosten die met de heffing worden gedekt, en dat kostenstijgingen, bijvoorbeeld door cao-ontwikkelingen, in deze tarieven worden doorberekend. De hoogte van deze tarieven is onder meer afhankelijk van de tijdsbesteding en de overheadkosten. De opbrengsten worden gebruikt om de kwaliteit van de activiteit te waarborgen en om personeels-, huisvestings- en materiaalkosten te dekken. Voor sommige tarieven, zoals die voor reisdocumenten, rijbewijzen en aktes uit de registers van de burgerlijke stand, stelt de Rijksoverheid het maximaal te heffen bedrag vast.

  • De OZB, RZB en overige heffingen (precario-, toeristen-, honden-, en parkeerbelasting en marktgelden) stijgen jaarlijks nominaal met de consumentenprijsindex (CPI) zoals gepubliceerd door het CBS in januari van het jaar voorafgaand aan de begroting. Bij de volgende Voorjaarsnota passen we dit aan op basis van de CPI van januari 2025. Door areaaluitbreiding (verbouw van woningen en niet-woningen) verhogen we jaarlijks de opbrengst van de OZB. Bij een algehele waardedaling of waardestijging van de onroerende zaken passen we het tarief van de OZB aan om de begrote opbrengst te realiseren

  • Als gevolg van ontwikkelingen op de kapitaalmarkt is het renteomslagpercentage voor de begroting 2026-2029 verhoogd van 1,40% naar 1,75%. Dit percentage gebruiken we ook als uitgangspunt voor de berekening van de lasten van (toekomstige) investeringen. De renteomslag is berekend conform de bepalingen, zoals opgenomen in de Financiële verordening en de notitie rente van de commissie BBV. Voor de meerjarenraming houden we de rekenrente gelijk aan 2026.

  • Voor de doorberekening van rente aan Bouwgronden in Exploitatie (BIE's) is de toegestane toe te rekenen rente gebaseerd op de daadwerkelijk te betalen rente over het vreemd vermogen. Vanaf 2025 geldt dat de doorberekening van rente aan Bouwgronden in Exploitatie (BIE's) gebaseerd is op de renteomslag. De renteomslag is voor de begroting 2026-2029 herberekend conform de bepalingen, zoals opgenomen in de financiële verordening en de notitie rente van de commissie BBV en gelijk aan het renteomslagperecentage van 1,75% (was 1,40%). Voor de meerjarenraming houden we de rekenrente gelijk aan 2026.

  • De afschrijving van de vaste activa vindt lineair plaats. Voor het afschrijven van de vaste activa hanteren we een afschrijvingstermijn conform de financiële verordening. De afschrijvingen starten in het jaar na ingebruikname. Op gronden en terreinen schrijven we niet af. Investeringen beneden € 50.000 nemen we rechtstreeks in de exploitatie op, uitgezonderd de jaarlijkse vervanging van kleinere auto's die samen worden geactiveerd. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Voor kredieten geldt als uitgangspunt dat kredieten niet op voorhand worden geïndexeerd. Indien een prijsstijging niet binnen het bestaande krediet kan worden opgevangen wordt via een tussentijdse begrotingswijziging gevraagd het krediet te verhogen.

  • Voor verbonden partijen gaan we uit van dezelfde financiële uitgangspunten als voor de eigen begroting. De budgetten worden dus ook geïndexeerd. Het betreft de Veiligheidsregio, de Metropoolregio Amsterdam, de GGD, Werkom, Omgevingsdienst IJmond, het Waterlands Archief en het recreatieschap Twiske-Waterland. De meerjarenbegrotingen van de verbonden partijen hebben we verwerkt zoals aangegeven in de zienswijze die door de raad is vastgesteld. Voor de verbonden partijen geldt geen indicator en de mogelijke financiële effecten uit de zienswijze(n) worden verwerkt via de begrotingsruimte. Voor het begrotingsjaar 2026 zijn de verbonden partijen gevraagd scenario's uit te werken om rekening te houden met 5% minder aan gemeentelijke bijdrage, ten opzichte van de begroting 2025. Deze zijn verwerkt als toekomstscenario.

  • Onze begroting is opgesteld op basis van de veronderstelling dat het gemeentefonds wordt uitgekeerd tegen lopende prijzen. Dit betekent dat de bedragen die wij ontvangen uit het gemeentefonds zijn aangepast aan de verwachte prijsontwikkelingen in de betreffende jaren. Door uit te gaan van lopende prijzen wordt rekening gehouden met inflatie en andere economische ontwikkelingen, waardoor de begroting een realistisch beeld geeft van de beschikbare financiële ruimte.Deze benadering sluit aan bij de systematiek van het gemeentefonds, waarin de accressen automatisch meebewegen met de rijksuitgaven. Hierdoor blijven de middelen voor gemeenten in principe in de pas lopen met de algemene ontwikkeling van de overheidsfinanciën.

    Voor de post onvoorzien ramen wij conform de bestendige gedragslijn een jaarlijks bedrag van € 50.000. Dit budget wordt alleen gebruikt om onvoorziene, onuitstelbare en onontkoombare uitgaven op te vangen. Als wij hier een beroep op moeten doen, dan informeren wij de raad hierover bij de Voor- en Najaarsnota en/of het jaarverslag.

Samenvatting uitgangspunten 2026-2029

2026

2027-2029

Loonontwikkeling (2025: 1,95%)

3,5% tot 4,5%, afhankelijk van schaal en het effect van de nominale verhoging%

3,00%

Materiële uitgaven (2025: 1,5%)

2,10%

2,50%

Prijsindexatie jeugd/Wmo (2025: 5,19%)

5,20%

4,00%

Volumeindexatie jeugd (2025: 4,70%)

3,80%

3,80%

Omslagrente (2025: 1,40%)

1,75%

1,75%

Rente voor grondexploitaties (2025: 1,40%)

1,75%

1,75%

Subsidies gesubsidieerde instellingen (2025: 3,74%)

2,00%

2,50%

Leges, begraafrechten, afvalstoffen- en rioolheffing

100% kostendekkend

100% kostendekkend

Gemeentelijke belastingen en overige heffingen
(CBS-CPI januari 2025)

3,30%

1,50%